Zambranozaak: Dat vader zich liever met een andere vrouw bezig houdt geeft moeder geen verblijfsrecht

ECLI:NL:RVS:2014:2135

Instantie Raad van State
Datum uitspraak 06-06-2014
Datum publicatie 11-06-2014
Zaaknummer 201400375/1/V2
Rechtsgebieden Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken Hoger beroep

4. De vreemdeling heeft de Rwandese nationaliteit. Haar ex-partner en hun kind, geboren op 12 december 2011 (hierna: het kind), hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
5. In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU), omdat het weigeren van een verblijfsrecht haar kind feitelijk zou dwingen het grondgebied van de Unie te verlaten en het kind aldus het effectieve genot van de belangrijkste aan zijn status van burger van de Unie ontleende rechten wordt ontzegd. De staatssecretaris betoogt dat de voorzieningenrechter, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Nederlandse vader van het kind feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen.
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 maart 2012 in zaak nr. 201108763/1/V2) doet de situatie dat een burger van de Unie die gezinsleven uitoefent met een burger van een derde land, zijn uit artikel 20 van het VWEU voortvloeiende recht om op het grondgebied van de Unie te verblijven wordt ontzegd, zich in de hier aan de orde zijnde zin slechts voor als de burger van de Unie zodanig afhankelijk is van de burger van een derde land, dat hij als gevolg van de besluitvorming van de staatssecretaris om een verblijfsvergunning aan de derdelander niet te verlenen, feitelijk wordt gedwongen met de burger van het derde land het grondgebied van de Unie te verlaten.
De beantwoording van de vraag of de burger van het derde land aannemelijk heeft gemaakt dat zich deze situatie voordoet, vergt een beoordeling door de staatssecretaris van de, gelet op artikel 4:2 van de Awb, door de burger van het derde land in de bestuurlijke fase aan te voeren, feiten en omstandigheden van het geval. De uitkomst van die beoordeling kan door de rechter zonder terughoudendheid worden getoetst.
5.2. Niet in geschil is dat het kind de status van burger van de Unie bezit, zodat het zich, ook ten opzichte van de lidstaat Nederland, op de bij die status behorende rechten kan beroepen.
5.3. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat de vader van het kind feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen. De vader heeft het kind op 1 december 2011, reeds voor de geboorte, erkend. Voorts hebben beide ouders van het kind een formulier ondertekend, waarin zij de rechtbank verzoeken te bepalen dat zij gezamenlijk het gezag over het kind uitoefenen. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gezag niet aan de vader is toegekend, noch dat dit gezag feitelijk niet door hem kan worden uitgeoefend. De door de vreemdeling overgelegde verklaring van de vader van het kind waarin hij stelt dat hij niet voor het kind kan zorgen en daartoe ook niet bereid is wegens de verplichtingen die hij heeft ten opzichte van de familie van zijn verloofde, is onvoldoende om aan te nemen dat hij feitelijk niet geacht kan worden voor het kind zorg te dragen. De door de vreemdeling gestelde omstandigheden dat zij geen contact meer heeft met de vader, dat zij niet weet waar hij verblijft, en dat de stichting Vesta, die haar ondersteunt, ondanks herhaalde pogingen geen contact met de vader heeft kunnen krijgen, zijn onvoldoende om aan te nemen dat contact met de vader feitelijk niet meer mogelijk is. Daarbij wordt mede betrokken dat voormelde door de vreemdeling overgelegde verklaring van de vader van het kind een woonadres van hem in Nederland vermeldt. De grief slaagt.
6. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 juli 2012 alsnog ongegrond verklaren.

Hele uitspraak hier: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2014:2135

Weer een voorbeeld van "Bezint eer ge bemint".

 

Reacties

Populaire posts van deze blog

Stichting LOS schreef boek "Post Deportation Risk" over de mensenrechten situatie na terugkeer

𝗪𝗼𝗲𝗻𝘀𝗱𝗮𝗴 𝟭𝟳 𝗷𝗮𝗻𝘂𝗮𝗿𝗶 𝘂𝗶𝘁𝘀𝗽𝗿𝗮𝗮𝗸 𝗼𝘃𝗲𝗿 𝘁𝗶𝗷𝗱𝗲𝗹𝗶𝗷𝗸𝗲 𝗯𝗲𝘀𝗰𝗵𝗲𝗿𝗺𝗶𝗻𝗴 𝘃𝗮𝗻 ‘𝗱𝗲𝗿𝗱𝗲𝗹𝗮𝗻𝗱𝗲𝗿𝘀’

VACATURE: Programma manager bij Forum voor Programma Immigratie & Burgerschap (Migratierecht)

Immigratiedienst: Minder vaak voordeel van twijfel voor asielzoeker

Interview met Aad van Elswijk, advocaat vreemdelingenrecht te Rotterdam

Vraag: Kan ik mijn oude moeder naar Nederland halen?

Wat als je vergeten bent je verblijfsvergunning te verlengen?

Oude (groot)ouder naar Nederland willen halen kan soms

UItspraak: Artikel 8 EVRM bij volwassen gezinsleden (moeder bij dochter)

Interview met Anton Kleijweg, advocaat vreemdelingenrecht te Voorburg (update: tegenwoordig in Den Haag)